GRONDTEKST
Ten zesde, over de juiste beoefening.
Er zijn twee vormen voor de beoefening van verstilling en contemplatie. De eerste vorm is het beoefenen terwijl men zit. De tweede vorm is die waarbij men zich beweegt door de verschillende condities, en zich tegenover de objecten van de ervaring plaatst.
Wat betreft de zittende beoefening, moeten we eerst toegeven dat de beoefening mogelijk is in elk van de vier houdingen. Maar, voor diegene die de Weg cultiveert, is de zittende houding de beste. Daarom gaan we eerst het beoefenen van verstilling en contemplatie vanuit een zittende houding verder toelichten. Samengevat kunnen we in deze beoefening vijf verschillende betekenissen onderscheiden.
De eerste betekenis is het beoefenen van verstilling en contemplatie met als doel de oppervlakkigheid en de onrust van de beginnende geest tegen te gaan. Wanneer de beoefenaar een aanvang neemt met de zittende meditatie is zijn geest nog oppervlakkig en onrustig. Daarom kan je beter eerst verstilling beoefenen om deze onrust weg te nemen en te doen verdwijnen. Als dit niet lukt met verstilling dan moet je overgaan tot de beoefening van contemplatie. Op deze manier beoefenen we verstilling en contemplatie om de oppervlakkigheid en de onrust van de beginnende geest tegen te gaan en weg te nemen.
De beoefening van verstilling kent op haar beurt drie vormen. De eerste vorm is de verstilling door het vastmaken aan een object en deze toestand te bewaren. We gaan ons bewustzijn vastmaken aan plaatsen op het lichaam zoals bijvoorbeeld het puntje van de neus of rond de navel. Zo voorkomen we dat de gedachten zich overal gaan verspreiden.
In de geschriften staat hierover:
“Je maakt het bewustzijn vast en laat het niet meer los. Net zoals je een aap vastlegt aan een ketting.”
De tweede vorm is de verstilling door het bewustzijn te controleren. Het gaat hier om het controleren van alle gedachten zoals ze opkomen. Je controleert je bewustzijn zodat het niet wegloopt of zich verspreidt. In de geschriften staat:
“De vijf zintuigen erkennen allen het bewustzijn als hun meester. Daarom moet je je steeds toeleggen op het controleren van je bewustzijn.”
Deze twee eerste vormen zijn duidelijk genoeg vanuit de praktijk, en behoeven hier geen verdere uitleg. De derde vorm is de verstilling door de belichaming van het waarachtige. Deze verstilling wordt geboren uit het besef dat alle gedachten die in je opkomen, en alles wat verschijnt, ontstaat uit voorwaarden en condities. We zeggen dat ze geen eigen natuur hebben. Daardoor kan het bewustzijn ze ook niet vatten. Als het bewustzijn niets meer kan vatten, dan zullen ook alle illusoire gedachten tot rust komen. Dit is wat we verstilling noemen. In de geschriften wordt het als volgt uitgelegd:
“In alles wat verschijnt, zijn er alleen voorwaarden en condities te vinden.
Alles is leeg en er is niets dat op zichzelf staat.
Het bewustzijn wordt tot rust gebracht, en bereikt de oorspronkelijke bron.
Iemand die dit heeft bereikt noemen we daarom een shramana.”
De beoefenaar die voor het eerst de zittende meditatie beoefent volgt alle gedachten en verschijnselen zoals ze zich in zijn bewustzijn voordoen. Hij ziet in hoe de gedachten elkaar opvolgen en er geen enkele gedachte is die blijft. Als hij de hierboven beschreven methode van de verstilling door de belichaming van de waarachtigheid heeft toegepast, en desondanks de illusoire gedachten niet tot rust zijn gekomen, dan moet hij zich terugplooien en het bewustzijn zelf gaan contempleren. Zo ziet men in dat dit bewustzijn in het verleden reeds is opgehouden te bestaan, dat het in het heden niet blijft duren, en dat het in de toekomst nog niet is ontstaan. Wanneer men zo doorheen de drie tijden het bewustzijn zoekt, ziet men klaar en duidelijk in dat dit bewustzijn ongrijpbaar blijft. Als dit het geval is met het bewustzijn, dan is het ook het geval met alle dingen die in het bewustzijn verschijnen. De beoefenaar contempleert het eigen bewustzijn en ziet in dat het niet altijd blijft en dat alles niet blijft bestaan. Toch is het niet zo dat er geen bewustzijnsmomenten zijn die elkaar opvolgen. Wie dit principe omarmt slaagt er wel in om gedachten te doen ontstaan van aandacht en inzicht. Een andere manier is om het bewustzijn en gedachten te contempleren vanuit de zes innerlijke basissen en de zes uiterlijke objecten. Basis en object houden elkaar wederzijds staande, hierin bestaat bewustzijn. Als basis en object elkaar nog niet wederzijds hebben doen ontstaan, is er ook geen ontstaan van bewustzijn. En net zoals men op deze manier het principe van ontstaan beschouwt, kan men dat ook doen met het principe van vergaan. ‘Ontstaan’ en ‘vergaan’ zijn woorden, maar eigenlijk zijn het maar provisoire opstellingen. Wanneer men ook het idee van een ontstaand en vergaand bewustzijn laat varen, komt een serene leegte naar voren, en ziet men klaar en duidelijk dat er niets is wat nog gegrepen kan worden. Dit is wat men nirvana noemt, of het principe van de lege sereniteit. Het bewustzijn komt dan vanuit zichzelf tot rust. In het Traktaat over het Opwekken van Vertrouwen staat hierover:
“Als het bewustzijn gaat lopen en zich overal verspreidt dan moet met het terug samenbrengen en in de juiste aandacht laten verwijlen. Juiste aandacht betekent dat men inziet dat er enkel bewustzijn is, en dat er geen uiterlijke wereld van louter objecten bestaat. Ook betekent dit dat het bewustzijn zelf zonder eigen kenmerk is. Er zijn enkel gedachten die van moment tot moment verschijnen en ongrijpbaar blijven.”
Wie nog maar pas is begonnen met het cultiveren van het bewustzijn slaagt er nog niet in om dit goed te vatten. Men wil het bewustzijn dan gaan controleren en tegenhouden, en men probeert het bewustzijn met kracht te laten stilstaan. Dit kan leiden tot een ontregeld bewustzijn.
Het is zoals met het leren boogschieten. Als men tijd genoeg besteed aan de beoefening zal men het doel wel treffen.
De beoefening van contemplatie kent twee vormen. De eerste vorm is de tegenovergestelde contemplatie. Dit betekent bijvoorbeeld het contempleren op onzuiverheid om verlangen te temperen, of de contemplatie op medeleven om boosheid te temperen. Verder heb je ook de contemplatie op het opdelen van de werelden van ervaring om gehechtheid aan het zelf tegen te gaan, of het tellen van de ademhaling om een overactief denken te temperen. Hier gaan we nu niet verder op in. De tweede vorm is de juiste contemplatie. Dit betekent het overschouwen van alles wat verschijnt als zonder uniek kenmerk, en als dat wat ontstaat als geproduceerd door voorwaarden en condities. Het zonder eigen natuur zijn, en het bestaan als voorwaarden en condities, dat is juist het enige waarachtige kenmerk. Eerst zie je klaar en duidelijk in dat alles wat beschouwd wordt volledig leeg is. Dan zal het beschouwend bewustzijn als vanzelf niet meer opkomen. Alle uitleg hiervoor en hierna zijn evenveel manieren om dit principe te bespreken. Bestudeer ze met zorg. In de geschriften en de verzen vinden we volgende uitleg:
“Alle wat bestaat kent geen vaste vorm, ze bestaan steeds binnen onze gedachten. Doorgrond dit en aanschouw de leegte, alle gedachten en ideeën bestaan niet meer.”
De tweede betekenis is het beoefenen van verstilling en contemplatie met als doel het tegengaan en herstellen van de aandoening van een zinkende of zwevende geest. Tijdens de beoefening van zittende meditatie kan het voorkomen dat het bewustzijn van de beoefenaar duister en gesloten aanvoelt, dat men niet in staat is nog aanwezig te zijn, en als het ware in het niets staart. Soms wordt men ook overmand door slaperigheid. Op zo’n momenten moet je contemplatie beoefenen om je geest weer klaar en scherp te krijgen. Het kan ook voorkomen dat tijdens de zittende meditatie het bewustzijn gaat zweven; het is erg beweeglijk, licht en onrustig. Dan moet je de verstilling beoefenen om dit te doen stoppen. Dit zijn kort uitgelegd de kenmerken van het beoefenen van verstilling en contemplatie met als doel het tegengaan van de aandoening van zinken en zweven. Het is goed om te weten wat de aandoeningen zijn en wat de medicijnen zijn zodat je ze zelf naargelang de situatie kan toepassen. Let er op dat je in al deze gevallen niet de fout maakt om de remedies verkeerd of contraproductief toe te passen.
Een derde betekenis is de beoefening van verstilling en contemplatie volgens wat nodig is. Stel dat je de zittende meditatie beoefent, en je bewustzijn gaat zinken. Dan kun je contemplatie beoefenen. Maar stel nu dat deze contemplatie geen verlichting brengt en je hart niet puur maakt, en dat er geen enkele vooruitgang in het begrijpen van de Dharma merkbaar is. Dan is het goed om toch terug te gaan naar verstilling om het zinken tegen te gaan. En als je dan merkt dat deze verstilling je lichaam en geest tot rust en sereniteit brengt, dan weet je dat verstilling hier wel gepast is, en je verstilling kunt gebruiken om het bewustzijn tot rust te brengen. Stel dat je zittende meditatie beoefent, en je geest gaat zweven en bewegen, dan ga je verstilling beoefenen. Maar als je bewustzijn daardoor geen stabiliteit bereikt, en er geen vooruitgang in de Dharma merkbaar is, dan kan het toch nodig zijn om contemplatie te beoefenen. En wanneer je merkt dat binnen de beoefening van contemplatie je bewustzijn wel geïnspireerd en klaar wordt, zuiver en sereen is en tot rust is gekomen, dan weet je dat contemplatie hier geschikt is. En zo kan je toch contemplatie aanwenden om het bewustzijn tot rust te brengen. Dit is in het kort een uitleg over de kenmerken van het beoefenen van verstilling en contemplatie volgens wat nodig is. Je hoeft enkel goed te kijken wat nodig is en stem je beoefening daar vervolgens op af. Zo kom je tot rust, roep je de aandoeningen en problemen een halt toe, en kom je tot realisatie van de verschillende Dharma-poorten.
Het vierde idee is de beoefening van verstilling en contemplatie om de subtiele bewegingen van het bewustzijn tijdens meditatie tegen te gaan. De beoefenaar heeft reeds het oppervlakkig en onrustig bewustzijn kunnen verstillen en gaat een stabiele meditatieve geestestoestand binnen. Deze bewustzijnstoestand kent nog subtiele bewegingen. Zo merkt men dat het lichaam leeg en stil wordt, en ervaart men een diep gevoel van vreugde. Op dit punt komt het voor dat een deel van het bewustzijn dat nog neigt naar eigen voordeel, deze subtiele geestestoestand gebruikt als basis voor dualistische foutieve ideeën. Als men dit niet opmerkt, en het valse karakter van deze geestestoestand niet inziet, dan zal men een emotioneel verlangen ontwikkelen tegenover deze toestand van diepe vreugde. Men hecht zich aan deze ervaring en beschouwt ze als de ultieme toestand. Als je echter het valse, foutieve karakter van deze denkbeweging inziet, dan besef je dat dit niet de ultieme toestand is. De twee aandoeningen van emotionele gehechtheid en het ontwikkelen van standpunten komen dan niet tot stand. Dit is de praktijk van verstilling. Als het echter zo is dat ondanks deze praktijk van verstilling de knoop van emotionele gehechtheid en het ontwikkelen van standpunten niet ontward wordt, dan moet je de contemplatie beoefenen. Je contempleert dan de subtiele bewegingen van je bewustzijn tijdens de meditatieve toestand. Doorzie de subtiele bewegingen van je geest als leeg. Dan ontstaat er ook geen gehechtheid aan ideeën tijdens de meditatie. Als er geen gehechtheid meer is, dan zullen de aandoeningen van emotionele gehechtheid en standpunten innemen hun kracht verliezen en volledig versplinteren en verdwijnen. Dit is de beoefening van contemplatie. Dit is de korte uitleg over de beoefening van verstilling en contemplatie om de subtiele bewegingen tijdens meditatie tegen te gaan. In grote lijnen loopt de uitleg over verstilling en contemplatie gelijk met de vorige uitleg. Het verschil hier is dat men dit nu toepast op subtiele fouten die ontstaan wanneer men standpunten inneemt over de meditatieve ervaring zelf.
De vijfde betekenis is om de beoefening van verstilling en contemplatie te zien als het nastreven van een evenwicht tussen meditatieve concentratie en wijsheid. In de beoefening van de zittende meditatie gaat de beoefenaar, door de toepassing van verstilling en/of contemplatie binnen in een meditatieve concentratie. Toch kan het zijn dat de beoefenaar in deze concentratie nog geen wijsheid ervaart. De concentratie is dan on-inzicht-elijk. De wijsheid is gering, en waarachtig inzicht slaagt er niet in zich te manifesteren. De verschillende boeien geraken niet doorbroken, en men geraakt niet bij de verschillende poorten van de Dharma. Op zo’n moment moet men de contemplatie beoefenen, en deze impasse verbreken, en terug het evenwicht tussen meditatieve concentratie en wijsheid herstellen. De beoefenaar kan tijdens de zittende meditatie dankzij de beoefening van contemplatie ervaren hoe zijn bewustzijn zich mooi en breed opent tot het inzicht. Wijsheid is dan klaar en onderscheiden, maar de meditatieve concentratie is gering. Het bewustzijn is dan voortdurend in beweging en verspreidt haar activiteiten overal. Net zoals een vlam die in de wind flakkert, en er niet in slaagt de dingen duidelijk te vatten. Zo slaagt men er niet in zich te verwijderen van de cirkel van leven en sterven. Op zo’n moment dient men verstilling te beoefenen. Daardoor verkrijgt het bewustzijn terug haar concentratie en stabiliteit. Dan wordt ze als een vlam binnen in een kamer. Met haar licht doorbreekt ze de duisternis en laat alle dingen klaar en duidelijk oplichten. Dit is in het kort hoe de methodes van verstilling en contemplatie kunnen gebruikt worden om het evenwicht tussen concentratie en wijsheid te herstellen.
De beoefenaar moet zich bekwamen in deze vijf betekenissen tijdens de beoefening van verstilling en contemplatie bij zittende meditatie, goed kijkend naar de noodzaak om elk van deze vijf mogelijkheden te nemen of te laten. Weet dat ieder die dit doet in staat is de leer van de Boeddha in praktijk te brengen. Breng dit in praktijk, en dit ene leven zal nooit tevergeefs voorbijgaan.
De tweede vorm is de beoefening van verstilling en contemplatie terwijl men zich door de verschillende condities beweegt en zich tegenover de objecten van ervaring plaatst. Het rechtop zitten in meditatie is de beste en meest essentiële toegang tot de Weg. Iemand die echter in het dagdagelijkse leven staat zal noodgedwongen moeten omgaan met allerlei praktische condities. Wie voortdurend meegaat in deze condities en altijd gericht is op de objecten van ervaring zonder daarin nog verstilling en contemplatie toe te passen, zal een grote kloof veroorzaken in zijn beoefening. Dit zal er ervoor zorgen dat alles waarmee men in contact komt, leidt tot karmische banden. Hoe zou men er dan nog in slagen zich spoedig te conformeren aan de Boeddha Dharma? Wie zich echter in alle tijden bekwaamt in de vaardige middelen van meditatie en wijsheid, die zal vast en zeker alle vormen van de Boeddha Dharma doorgronden.
Wat bedoelen we met de beoefening van verstilling en contemplatie doorheen de verschillende condities? De condities waarvan hier sprake is, bestaan uit zes vormen. De eerste is bewegen, de tweede verwijlen, de derde zitten, de vierde liggen, de vijfde allerlei activiteiten, de zesde spreken. Wat bedoelen we met de beoefening van verstilling en contemplatie tegenover de objecten? De objecten waarvan hier sprake is, zijn de zes stoffelijke objecten. Ten eerste oog versus vorm, ten tweede oor versus geluid, ten derde neus versus geur, ten vierde tong versus smaak, ten vijfde lichaam versus tast, ten zesde bewustzijn versus ervaring. Wanneer de beoefenaar binnen deze twaalf zaken verstilling en contemplatie beoefent, dan spreken we van verstilling en contemplatie doorheen de condities en tegenover de objecten.
Wat het bewegen betreft, moet de beoefenaar de bedenking maken: waarom wil ik deze beweging uitvoeren? Als het is omdat men gedreven wordt door onrust en de beweging zal leiden tot onheilzame of onduidelijke zaken dan kan men de beweging beter staken. Wordt men niet gedreven door onrust en leidt de beweging tot een heilzame toestand, brengt ze je iets bij en is ze afgestemd op de Dharma, dan kan men de beweging wel maken. Hoe beoefenen we verstilling tijdens het bewegen? Je contempleert hoe de beweging een conditie wordt voor het ontstaan van allerlei vormen van onrust, maar ook hoe elke beweging een oorzaak kan zijn voor alle vormen van werkelijkheid, heilzaam of onheilzaam. Je ziet dan klaar en duidelijk dat jij als bewegend subject, en alle vormen van werkelijkheid die ontstaan in de beweging ongrijpbaar zijn geworden. Daardoor komt het grijpende bewustzijn tot rust. Dit noemen we verstilling. Hoe beoefenen we contemplatie tijdens het bewegen? Je maakt de volgende bedenking: ik laat mijn lichaam bewegen op basis van mijn bewustzijn, daardoor ontstaat er vooruitgang, dit noemen we beweging. Deze beweging vormt een conditie voor alle vormen van onrust, maar ook voor alle goede én negatieve zaken. Laat dan je bewustzijn op zichzelf terugkeren en aanschouw je bewustzijn dat de beweging is geworden, en merk dat je geen enkel uniek kenmerk van dit bewustzijn kan ontwaren. Jij als bewegend subject en alle ervaringen die ontstaan in de beweging zijn uiteindelijk leeg en sereen. Dit is wat we de beoefening van contemplatie noemen.
Ten tweede, het verwijlen. Hier moet men eerst bedenken: waarom wil ik hier verwijlen? Als het is omwille van onrust, of omwille van onheilzame of onduidelijke zaken, dan moet men het niet doen. Is het omwille van heilzame, behulpzame zaken, die conform de Boeddha Dharma zijn, dan moet men het wel doen. Wat betekent het verstilling te zoeken in het verwijlen? Tijdens het verwijlen besef je dat het verwijlen een conditie wordt van onrustige zaken, maar eigenlijk ook van alles, heilzame en onheilzame zaken. Zo zie je klaar en duidelijk dat jij zelf die verwijlt, alsook alle zaken die ontstaan in het verwijlen, allen ongrijpbaar worden. Zo komt het grijpende bewustzijn tot rust. Dit noemen we de beoefening van verstilling. Hoe beoefenen we contemplatie in het verwijlen? Je maakt de bedenking: het is op basis van mijn bewustzijn dat ik mijn lichaam hier halt laat houden. Dit is wat men verwijlen noemt. Het verwijlen wordt een grond voor het ontstaan van alle andere zaken, goed of slecht. Dan keert het bewustzijn terug en aanschouwt zichzelf als verwijlend bewustzijn, en ziet in dat er geen enkel uniek kenmerk te ontwaren valt. Men weet nu dat zowel het verwijlend bewustzijn als alle zaken die hierin ontstaan in ultieme zin leeg en sereen zijn. Dit noemen we de beoefening van contemplatie.
Ten derde, het zitten. Wanneer je gaat zitten maak je de volgende bedenking: waarom wil ik nu gaan zitten? Als het is omdat je gedreven wordt door onrust of door onheilzame of onduidelijke zaken, dan kun je beter niet gaan zitten. Als het is omwille van heilzame zaken, en die je vooruit helpen dan kun je gaan zitten. Wat betekent het om verstilling te beoefenen in het zitten? Wanneer je gaat zitten dan weet je klaar en duidelijk dat het zitten een conditie wordt, en dat daarin onrustige zaken kunnen ontstaan, maar eigenlijk ook alle zaken, onheilzaam en heilzaam. Er is geen enkele ervaring die op zich te be-grijpen is. Zo komt het grijpende bewustzijn tot rust. Dit noemen we verstilling. Wat betekent het om contemplatie te beoefenen in het zitten? Men maakt de volgende bedenking: op basis van mijn bewustzijn en wat ik denk, ga ik over tot het zitten en breng ik mijn lichaam tot rust. Dit is een conditie waarin alle verdere heilzame en onheilzame zaken bestaan. Dit noemen we zitten. Nu kijk je terug op je zittend bewustzijn en je merkt dat er geen uniek onderscheidend kenmerk te ontwaren valt. Alle zaken van diegene die zit en het zitten zelf zijn uiteindelijk leeg en sereen. Dit is de beoefening van contemplatie bij het zitten.
Ten vierde, het liggen. Bij het liggen moet je de volgende bedenking maken: waarom ga ik nu liggen? Als het is omwille van onheilzame zaken, of om verstrooiing te zoeken, dan kan men beter niet gaan liggen. Als het gaat om de vier grootheden terug in evenwicht te brengen dan kan men gaan liggen als de koning der leeuwen. Hoe beoefen je verstilling tijdens het liggen? Als je gaat liggen en rusten, dan weet je klaar en duidelijk dat het liggen een conditie is waarin alle andere zaken, heilzaam en onheilzaam, bestaan. Er is dus geen enkele ervaring die nog alleen op zichzelf begrepen kan worden, zo komt het grijpende bewustzijn tot rust. Dit noemen we verstilling. Wat betekent het om contemplatie te beoefenen tijdens het liggen? Men moet de volgende bedenking maken: het is door last en vermoeidheid dat het langzaam donker voor onze ogen wordt en we de controle over onze zintuigen laten varen. Dit is de conditie waarin alle onrust, maar ook alle heilzame en onheilzame zaken bestaan. Als je hierover reflecteert, dan merk je dat hierin geen enkel uniek kenmerk te ontwaren valt. In de slaper en in het slapen zelf zijn alle zaken leeg en sereen. Dit is wat we contemplatie tijdens het liggen noemen.
Ten vijfde, het uitvoeren van allerlei zaken. Wanneer we een handeling uitvoeren dan maken we de volgende bedenking: omwille van wat wil ik deze handelingen uitvoeren? Als om iets onheilzaams of onduidelijks is, dan laat je de handeling beter. Gaat om iets heilzaams of behulpzaams dan kun je ze uitvoeren. Hoe beoefenen we verstilling in deze handelingen? Bij het uitvoeren van de handelingen zie je klaar en duidelijk dat deze een conditie vormen voor het bestaan van alle heilzame en onheilzame ervaringen. Daarbinnen is er geen enkele zaak die op zichzelf nog grijpbaar is, en dus ontstaat er ook geen grijpende geest. Dit is wat we verstilling noemen. Hoe beoefenen we contemplatie tijdens het uitvoeren van handelingen? Je maakt de volgende bedenking: het is op basis van mijn bewustzijn dat ik mijn lichaam beweeg en dat ik met mijn handen allerlei zaken maak. Het is binnen dit handelen dat alle heilzame en onheilzame ervaringen bestaan, daarom spreken we van het uitvoeren van handelingen. Nu kijk je terug naar dit handelend bewustzijn, en er is geen enkel uniek kenmerk te ontwaren. Je ziet in dat diegene die de handelingen uitvoert en de handelingen zelf, en alle ervaringen die daarin besloten liggen, in uiteindelijke zin reeds leeg en sereen zijn. Dit is wat we bedoelen met contemplatie bij het uitvoeren van handelingen.
Ten zesde, het spreken. Bij het spreken maken we de volgende bedenking: omwille van wat wens ik nu te spreken? Als het spreken volgt uit negatieve zaken, of als het om loutere discussies gaat over onheilzame of onduidelijk zaken dan kun je beter niet spreken. Als het is omwille van heilzame of behulpzame zaken dan kan je wel spreken. Wat bedoelen we met het beoefenen van verstilling tijdens het spreken? Bij het spreken weten we dat de woorden een conditie vormen waarin alle andere negatieve zaken, maar ook alle heilzame en onheilzame zaken, zullen bestaan. We zien klaar en duidelijk dat dit talig bewustzijn en de woorden zelf en alle dingen die daarin besloten liggen allen ongrijpbaar zijn geworden. Daarmee komt ook het grijpend bewustzijn tot rust. Dit is wat we verstilling noemen. Wat bedoelen we met de beoefening van contemplatie bij het spreken? Je maakt de volgende bedenking: omwille van mijn bewustzijn wordt er gerichte aandacht en een onderzoekende geest opgetrommeld en in beweging gezet, de adem wordt door de keel, de lippen, de tong en de tanden en het gehemelte geblazen, en zo ontstaan de geluiden, klanken en woorden en zinnen. Gebaseerd op deze woorden bestaan alle heilzame en onheilzame zaken. Dit is wat we spraak noemen. Maar nu keer je terug naar dit talig bewustzijn en je kunt er geen unieke vorm in ontwaren. Dan weet je dat de spreker, de woorden en alle zaken die erin besloten liggen reeds leeg en sereen zijn. Dit is wat we contemplatie noemen.
Vervolgens bespreken we de beoefening van verstilling en contemplatie binnen de poort van de zes basissen.
Ten eerste, de beoefening van verstilling bij oog, zien en vorm. Wanneer het zien en vormen samenkomen, dan moet je dit beschouwen als wanneer je naar de maan kijkt weerspiegeld in het wateroppervlak, dat wil zeggen je beseft dat daar niets is wat vast en solide is. Wanneer je iets ziet dat aangenaam is voor het oog, dan zal je geen hebzucht en gehechtheid ontwikkelen. Wanneer je iets ziet dat onaangenaam is, dan ervaar je geen boosheid of frustratie. Wanneer je iets ziet dat noch aangenaam noch onaangenaam is, dan ervaar je geen onduidelijkheid of verwarrende gedachten. Dit is wat we verstilling noemen. Wat bedoelen we met de beoefening van contemplatie bij oog, zien en vorm? Men maakt de volgende gedachte: wat men ook ziet, al deze vormen zijn op zichzelf leeg en sereen. Waarom is dit zo? Omdat binnen de basis, het stof, ruimte en licht er niets is wat op zich ziet of gezien wordt, er is niets wat apart van elkaar bestaat. Het is enkel in het harmonieus samenkomen van alle oorzaken en voorwaarden dat er iets ontstaat als een visueel bewuste ervaring. Vervolgens heb je het bewustzijn daarvan. Dat wil zeggen dat je in staat bent de verschillende vormen duidelijk uit elkaar te houden. Dit vormt dan de grond waarop niet alleen onrust kan ontstaan, maar waarop eigenlijk alle ervaringen, heilzaam of onheilzaam, tot stand komen. Je moet je dan terugplooien op dit bewustzijn als visueel bewustzijn, en zien dat daarbinnen niets ontwaard kan worden met een unieke, duidelijke vorm. Dan weet je dat het zien ( diegene die ziet ) en alle ervaringen daarin besloten in uiteindelijke zin leeg en sereen zijn. Dit is wat men noemt de beoefening van contemplatie.
Ten tweede, het beoefenen van verstilling bij oor, luisteren en geluid. Bij het horen van elk geluid besef je dat geluiden het kenmerk van een echo dragen. Hoor je geluiden die je aangenaam vindt, dan ontstaat er toch geen gehechtheid. Hoor je geluiden die je onaangenaam vindt, dan ontstaat er geen frustratie. Bij geluiden die noch aangenaam noch onaangenaam zijn, ontstaat er geen opdelend bewustzijn. Dit is wat we de beoefening van verstilling noemen. Wat betekent het contemplatie te beoefenen binnen de ervaring van het horen van geluiden? Je maakt de volgende bedenking: alle geluiden die ik hoor zijn leeg, er is geen bestaand iets in hen. Er is enkel een auditieve ervaring in het harmonieus samenkomen van de functie van het oor en het stoffelijke element. Hierbij ontstaat ook een bewustzijn van deze auditieve ervaring zelf, die sterk opdelend werkt. Dit wordt de grond voor het bestaan van alle vormen van onrust, en eigenlijk van alle zaken, zowel heilzaam als onheilzaam. Dit is wat we het horen van geluiden noemen. Als we echter reflexief kijken naar dit luisterend bewustzijn, dan kunnen we daar geen enkel uniek kenmerk ontwaren. Je ziet in dat het luisteren ( de luisteraar ), en alles wat in die ervaring besloten ligt, in uiteindelijke zin leeg en sereen is. Dit is wat we contemplatie noemen.
Ten derde, de beoefening van verstilling bij de neus, het ruiken en de geuren. Bij alles wat je ruikt, moet je denken dat dit zo kortstondig is als de flikkering van een vlam, zonder vaste werkelijkheid. Bij het ruiken van aangename geuren ontstaat er geen gehechtheid, bij het ruiken van onaangename geuren ontstaat er geen boosheid. Bij het ruiken van onaangename noch aangename geuren ontstaan er geen verwarde gedachten. Dit is wat we verstilling noemen. Wat betekent het om contemplatie te beoefenen bij het ruiken van geuren? Je moet de volgende gedachte ontwikkelen: alles wat ik ruik is ledig en illusoir, het kent geen vast karakter. Het is enkel in het samenkomen van de basis en het stoffelijke, dat een olfactorisch bewustzijn tot stand komt. Vervolgens ontstaat ook een bewustzijn van dit olfactorisch bewustzijn, dat zich sterk ent op de kenmerken van deze geur. Op grond hiervan bestaan alle vormen van onrust, en eigenlijk alle zaken, zowel heilzaam als onheilzaam. Dit is wat we ruiken van geuren noemen. Je moet nu reflexief dit ruikende bewustzijn beschouwen, en inzien dat er in dit alles geen enkel uniek kenmerk te ontwaren valt. Het ruiken ( diegene die ruikt ) en de geuren en alles wat hierin besloten ligt, zijn in deze ultieme zin leeg en sereen. Dit is wat we de beoefening van contemplatie noemen.
Ten vierde, het beoefenen van verstilling bij de tong en het ontvangen van smaken. Bij alles wat je smaakt, moet je inzien dat dit is zoals het smaken in een droom, of een illusie. Bij wat lekker smaakt of aangenaam, daarbij komen geen gevoelens van hebzucht. Bij wat slecht smaakt of onaangenaam, daarbij ontstaan geen gevoelens van frustratie of boosheid. Bij wat noch aangenaam noch onaangenaam smaakt, ontstaan geen onderscheidende gedachten en ideeën. Dit is wat men de beoefening van verstilling noemt. Hoe beoefenen we contemplatie wanneer de tong smaken ontvangt? Je maakt de volgende bedenking: in alles wat ik smaak is er niets dat vastligt, alles is in die zin ongrijpbaar. De innerlijke en uiterlijke kant van de zes verschillende soorten smaken zijn in wezen niet op te delen. Het is immers omdat de tong samenkomt met de smaken dat er zoiets ontstaat als een smaak-ervaring. Hierop ontstaat een bewustzijn van de smaak-ervaring, die zich sterk zal hechten aan de kenmerken van de smaak-ervaring. Het is op deze grond dat alle vormen van onrust, maar eigenlijk alle zaken, heilzaam en onheilzaam, bestaan. Je kijkt dan terug naar dit bewustzijn en haar ontstaansvoorwaarden, en je ziet duidelijk in dat er geen enkel uniek kenmerk te ontwaren valt. Het smaken en alles wat daarin besloten ligt, is in deze zin leeg en sereen. Dit is wat we contemplatie noemen.
Ten vijfde, het beoefenen van verstilling wanneer lichaam contacten voelt. Bij alles wat je voelt, moet je denken dat dit is zoals een schaduw, een illusie, als iets wat niet echt of vast is. Bij aangename aanrakingen, ontstaat er geen hebzucht. Bij onaangename aanrakingen ontstaat er geen boosheid of onrust. Bij aanrakingen die noch aangenaam noch onaangenaam zijn, ontstaat er geen opdeling in de gedachten. Dit is wat we de beoefening van verstilling noemen. Hoe beoefenen we contemplatie wanneer het lichaam contact voelt? Je moet hierbij de volgend bedenking maken: licht of hard, koud of warm, ruw of glad, al deze zaken noemen we contact. De zes delen, vanaf het hoofd enzovoort, dat noemen we het lichaam. Het wezen van contact zelf is leeg, en wat we benoemen als lichaam heeft ook geen vaststaande werkelijkheid. Het is slechts in het harmonieus samenkomen van alle oorzaken en voorwaarden, dat een tast-ervaring bestaat. Daarbij ontstaat ook een bewustzijn van deze tastervaring, waarbij ideeën en concepten over deze ervaring ontstaan, en de kenmerken van aangenaam en onaangenaam enzovoort worden toegekend. Dit alles noemen we dan de tast. Als je echter terugkijkt naar deze bewuste tast-ervaring en haar voorwaarden aanschouwt, dan zie je in dat er in dit alles geen uniek kenmerk te ontwaren valt. De tast-ervaring en alles wat daar in besloten ligt, is in deze zin leeg en sereen. Dit noemen we de beoefening van contemplatie.
Ten zesde, de beoefening van verstilling en contemplatie bij het ervaren van de dharma’s door het bewustzijn. De kenmerken hiervan werden reeds duidelijk bij de bespreking van de zittende meditatie. Bij de beoefening van verstilling en contemplatie kan de beoefenaar kiezen uit de uitleg over de zes zintuigen hierboven. Bij elke beoefening kan men ook de vijf betekenissen zoals hierboven werd beschreven gaan toepassen. De uitleg werd daar reeds uitvoerig gedaan, we zullen dit daarom hier niet opnieuw bespreken.
Iemand die in staat is in alle zaken van bewegen, verwijlen, zitten, liggen, zien, horen, alle vormen van aandacht enzovoort, de verstilling en contemplatie in de praktijk te brengen, zo’n iemand noemen we een waarachtige beoefenaar van het pad van het Grote Voertuig. Het is zoals het beschreven staat in het Grote Geschrift:
“De Boeddha sprak tot Subhuti: een bodhisattva gaat en weet dat hij gaat, als hij gaat zitten, dan weet hij dat hij gaat zitten…en als hij zijn monnikengewaad aantrekt dan weet hij dat hij zijn monnikengewaad aantrekt. Met open blik of met gesloten ogen, in of uit meditatieve toestand, altijd is zijn aandacht gericht en volledig. Zo iemand noemen we een bodhisattva van het Grote Voertuig.”
Iemand die in staat is het Grote Voertuig te cultiveren in alle omstandigheden en plaatsen, die is de meest uitmuntende, de allerhoogste figuur in deze wereld, en zal nergens zijn gelijke kennen. In de verzen van het Commentaar op de Verhandeling staat:
“In alle stilte zittend tussen de bomen van het bos,
vreedzaam alle negatieve zaken uitdovend,
brengt men de geest samen tot eenheid.
Deze vreugde gaat verder dan de vreugde van de Goden.
Mensen zoeken werelds voordeel, faam, mooie kledij, aangename slaapplaatsen.
Deze fijne dingen bieden echter geen stabiliteit en rust,
het zoeken naar eigen voordeel is nooit voldaan.
De drager van het monnikenkleed verwijlt in stille en afgelegen plekken,
in beweging of in rust is zijn bewustzijn steeds één.
Met eigen inzicht aanschouwt hij klaar en duidelijk de waarachtige natuur van alle dingen.
Al de verschillende werkelijkheden worden betreden met dezelfde blik,
waarbij alles gelijk wordt.
Het bewustzijn dat verlost is, dat inzicht heeft, is sereen en stil,
binnen de drie werelden kent dit zijn gelijke niet.”
Toelichtingen bij de grondtekst door Shaku Jinsen
volgt nog..
Shaku Jinsen
Hermitage onder het Bladerdek, 16 november 2021